De Sugtelen Almanak in de Planetarium Kamer
door Harm Botje
Almanakken zijn waarschijnlijk zo oud als de tijdrekening zelf. De Babyloniërs en Egyptenaren maakten ze al, ze werden gebruikt in India en China en in Mexico door de Maya’s en later de Azteken. Het woord zou uit het Moorse Spanje stammen, al-manah is het Arabische woord voor zonnewijzer. Maar omdat er geen verwantschap is met andere Arabische woorden kan het geleend zijn van de Grieken in Alexandrië, almenichakion betekent kalender en dat woord zelf heeft weer oude faraonische wortels.
In onze contreien werden en worden er sinds de 16e eeuw volop almanakken gedrukt: de nog steeds verschijnende Enkhuizer Almanak en Deventer Almanak bestaan al meer dan vier eeuwen. Het hier getoonde exemplaar hangt in de kamer waar het Planetarium Zuylenburgh gehuisvest is. Het is hand geschreven door G.V. Sugtelen uit Voorden en stamt uit het begin van de 18e eeuw. Almanakken waren er in twee soorten, in boekvorm en als poster, om aan de muur te hangen. Die werden ‘plak almanakken’ genoemd en zijn heel zeldzaam. Dit handgeschreven exemplaar is waarschijnlijk uniek in zijn soort.
Klik op de foto hierboven voor de Sugtelen Almanak Levensgroot(PDF)
Sugtelen maakte zijn almanak in de tijd nadat de oostelijke en noordelijke provincies van de Nederlandse Republiek in 1700 waren overgegaan van de oude Juliaanse kalender, in 45 vC ingevoerd door Julius Caesar, naar de nieuwe Gregoriaanse kalender, vernoemd naar paus Gregorius XIII. Holland, Zeeland en Brabant bedienden zich al vanaf het eind van 16e eeuw van die Gregoriaanse kalender. Tot 1700 kende de Republiek dus twee tijdrekeningen, die zo’n elf dagen van elkaar verschilden. Bezwaren tegen de nieuwe kalender waren vooral van religieuze aard. Hij zou katholiek zijn en, zeker zo erg, hij morrelde aan de berekening van de paasdatum. Pasen is in het christendom niet alleen het centrale feest, maar andere feestdagen zoals Hemelvaartsdag en Pinksteren en ook de vastentijd hangen direct van de paasdatum af. De hele linkerhelft van Sugtelen’s almanak is daarom gewijd aan die berekening, zowel volgens de Oude Styl, dat wil zeggen de Juliaanse kalender, als van de Nieuwe Styl, de Gregoriaanse.
Eeuwig Durende Tijdt Wyser of Almanach door Jochem Bormeester, eind 17de eeuw.
De eerste christenen volgden bij het vieren van het paasfeest de joodse kalender, die een menging is tussen het maanjaar en het zonnejaar. Maar omdat de verspreide joodse gemeenschappen in het Romeinse rijk niet altijd dezelfde rekenwijze volgden ontstond rond 300 nC de behoefte aan een eigen christelijke paasberekening, met name in Alexandrië. Het concilie van Nicaea legde in 325 nC die berekening vast en zij is sindsdien in principe niet meer veranderd: pasen valt op de eerste zondag na de eerste volle maan na het begin van de lente en dat begin is vastgeprikt op 21 maart. In 525 stelde de Scythische monnik Dionysius Exiguus in Rome tabellen en een rekenschema op, gebaseerd op die van het patriarchaat van Alexandrië, het toen invloedrijkste bolwerk van het christendom. Rond het jaar 1000 waren die tabellen algemeen geaccepteerd en vierden de christenen overal op dezelfde dag Pasen.
Omdat het Juliaanse jaar uit precies 365 1/4 dagen bestaat, en twaalf maanmaanden uit 354 dagen, loopt het maanjaar zo’n 11 dagen achter op het Juliaanse zonnejaar. Elke 19 jaar loopt de zaak weer gelijk en staat de maan in het Juliaanse zonnejaar op de plek waar hij 19 jaar eerder stond. Die cyclus heet naar de Griekse beschrijver ervan het Metonische jaar. Die kennis maakt de nauwkeurige berekening mogelijk van de ouderdom, dat wil zeggen de schijngestalte van de maan op 1 januari van een Juliaans zonnejaar. Het jaarlijkse verschil van 11 dagen tussen maanjaar en zonnejaar heet epacta. Het jaar waarin de nieuwe maan op 1 januari valt krijgt in die berekening het cijfer 1, het jaar daarop het cijfer 2 enz. Dat is het gulden getal. De linkerhelft van Sugtelen’s almanak bevat die gulden getallen en de epacta. Daarnaast staan er de zondagsletters in (Lat. Littera Dominicalis), dat is de letter van de eerste zondag van dat jaar als de dagen van de week cyclisch aangeduid worden met de letters A, B, C, D, E, F en G, beginnend met A voor 1 januari. De zondagsletter geeft aan welke kalender voor dat jaar gebruikt moet worden. Om ook met schrikkeljaren rekening te houden, worden de lettercombinaties AG, BA, CB, DC, ED, FE en GF toegekend aan schrikkeljaren. De eerste letter is de zondagsletter van de eerste zondag, de tweede de zondagsletter voor zondagen na de schrikkeldag. Op die manier kan men bepalen wanneer na de eerste volle maan van de lente de eerste zondag valt: Pasen.
Omdat werkelijke zonnejaar iets korter is dan 365 1/4 dagen loopt per eeuw de Juliaanse kalender zo’n dag achter. Rond 1500 was dat verschil opgelopen tot bijna anderhalve week. De werkelijke lenteëvening viel allang niet meer samen met de officiële en omdat Pasen met die lenteëvening samenhangt besloot de kerk tot een kalenderherziening. Onder andere Copernicus leverde daar zijn bijdrage aan. Ze werd na lang aarzelen in 1582 ingevoerd. In dat jaar werden tien dagen weggelaten, op donderdag 4 oktober volgde vrijdag 15 oktober. Spanje en Portugal voerden de nieuwe kalender meteen in, andere katholieke landen volgden snel, maar ook Holland en Zeeland gingen vrijwel onmiddellijk op de nieuwe kalender over, op aanraden van Willem van Oranje. De rest van de republiek deed dat pas in 1700, Drente in 1701. De nieuwe kalender maakte de berekening van de paasdatum iets ingewikkelder dan de oude en dat is deze unieke almanak goed te zien.
Overigens, de Juliaanse kalender wordt nog steeds gebruikt, bijvoorbeeld door de Russisch-orthodoxe kerk en de monniken op de Griekse berg Athos. De Grieks-orthodoxe kerk zelf gebruikt een mengvorm. Vaste feestdagen zoals Kerstmis volgen de Gregoriaanse kalender, wisselende feestdagen zoals Pasen de Juliaanse. Groot-Britannië voerde de Gregoriaanse kalender pas in 1752 in, maar het Britse belastingjaar bleef ook daarna nog geruime tijd Juliaans. Dat belastingjaar begon van oudsher op 25 maart Old Style, dat is nu dus 6 april. In 1900 voerde de dienst gewoon het Juliaanse schrikkeljaar door, dat in de Gregoriaanse kalender verboden was. Rusland stapte in 1918 over van de Juliaanse op de Gregoriaanse kalender, vandaar dat de Oktober Revolutie van 1917 in november wordt herdacht.
Maya Kalender.
De drie belangrijkste kalenders die de Maya gebruikten, waren de Lange telling voor historische doeleinden, de Haab als burgerlijke kalender en de Tzolkin als religieuze kalender. Alle drie telden de dagen als een op elkaar volgende serie, zonder die met de Zon of Maan te synchroniseren. Door dit puur op tellen van dagen gebaseerde systeem is vooral de Lange telling vergelijkbaar met die in bijvoorbeeld computersystemen. De Maya kenden het getal nul en lieten elke telling daarmee beginnen. Wij hebben geen jaar nul. Onze kalender begint bij 1: het jaar 2000 was daarom niet het begin van een nieuw millennium, maar het einde van het oude. Ons nieuwe millennium begon pas in 2001.
Maya berekening van de Venus omloop.
De planeet Venus speelde een belangrijke rol in de Maya beschaving. Hun religieuze kalender, de Tzolkin, was deels op Venus gebaseerd en de bewegingen van de planeet werden gebruikt om gunstige tijdstippen te voorspellen, bijvoorbeeld om oorlog te voeren. Zij noemden de planeet Noh Ek [de Grote Ster] en Xux Ek [de Wespen Ster] en konden de synodische omloop van de planeet berekenen tot op een kwartier nauwkeurig. [ Dresdener Codex, pagina 9 ]
Dit soort almanakken werd onder meer gebruikt voor het doen van allerlei toekomstvoorspellingen.
De Azteken waren in de beginfase van de ontwikkeling van een eigen schrift, hun codices waren meer bedoeld als geheugensteun dan als echt leesmateriaal. Maar er waren wel duizenden van deze “geheugensteunen” in omloop, op allerlei gebied. De Spanjaarden zagen er het werk van de duivel in en hebben ze, op de paar exemplaren na die zij naar Europa verscheepten, allemaal vernietigd.
Datzelfde lot ondergingen de uitgebreide bibliotheken van de Maya, die wel een hoog ontwikkeld hiëroglyfen schrift kenden en hun complete boekenbezit op de Spaanse brandstapels in vlammen zagen opgaan. Pas sinds de laatste veertig jaar kan men het op de tempels gebeitelde Maya-schrift weer lezen en is de geschiedenis van de Maya en hun buitengewoon verfijnde tijdrekening geen onoplosbaar mysterie meer.
Weer een ander soort almanak is de hindoeïstische uit India, voor het jaar 1871/72. Dit soort almanakken zijn nog steeds volop in omloop en geven de astrologische aanwijzingen die in India een belangrijk deel van het leven uitmaken.
De Koninklijke Bibliotheek in Den Haag hield in 2000 een grote tentoonstelling gewijd aan almanakken.
De Koninklijke Bibliotheek in Den Haag hield in 2000 een grote tentoonstelling gewijd aan almanakken. Voor de website van die tentoonstelling klik hier.